Creative Commons
Wat de wetenschap niet kan ontdekken over het Verstand van de mens (Eerste deel)
Waarom kunnen de mensen met het beste verstand de wereldproblemen niet oplossen?
Er zijn wetenschapsmensen die zeggen: „Als we voldoende kennis hebben, zullen we alle problemen van de mens oplossen en al onze kwalen genezen.” Sinds 1960 is het kennisbestand van de wereld verdubbeld. Maar de kwalen van de mensheid zijn eveneens verdubbeld.
Hoe komt dat? Is er iets mis met het verstand van de mens? Ontbreekt er iets? Er is zeer beslist een ontbrekende dimensie in de kennis van de mens.
Een fabrikant laat het instrument of apparaat dat hij vervaardigt vergezeld gaan van een handleiding met een beschrijving van de functie van zijn produkt en gedetailleerde aanwijzingen voor een optimaal gebruik. Het meest volmaakte mechanisme dat ooit is ontworpen en vervaardigd, is de wonderbaarlijke eenheid geest-lichaam die mens heet. Spreekt het dan niet vanzelf dat onze Schepper ons een handleiding heeft meegegeven, waarin Hij ter wille van ons welzijn openbaart wat wij zijn, waarom wij bestaan, waarheen wij op weg zijn en welke die weg is?
Die handleiding is de Bijbel. Helaas heeft de mens van dit instructieboek het meest misverstane, miskende en gesmade boek gemaakt dat hij ooit in handen heeft gekregen.
Toch wordt in dit boek de ontbrekende dimensie in onze kennis geopenbaard. Het ongelooflijke potentieel van de mens wordt erin onthuld en verklaard—als de mens maar wilde lezen en geloven wat er staat.
Het is het boek van onze oorsprong. Het openbaart ons waarom wij, mensen, hier op aarde werden geplaatst—wat wij zijn—waarheen wij op weg zijn—het niet-besefte ongelooflijke potentieel van de mens—hoe wij met dit uit lichaam en geest bestaande mechanisme moeten omgaan, hoe wij in gelukkige vrede moeten leven, en hoe wij ons ontzagwekkende potentieel kunnen bereiken.
De mensen met het grootste verstand hebben deze goddelijk-geopenbaarde kennis echter nooit begrepen. Het is alsof God, onze Schepper, zijn boodschap tot ons heeft gezonden in een geheime code die niet te ontcijferen is.
En de meest intelligente mensen hebben deze code nooit kunnen verbreken. De moderne wetenschap kan hem niet begrijpen. Zelfs de psychologen begrijpen niet waaruit het verstand van de mens is samengesteld.
Er ontbreekt iets wat van het allerhoogste belang is! In het instructieboek wordt het geopenbaard. In het hoger onderwijs wordt het niet onderwezen. Het is verborgen voor de wijzen en verstandigen van de wereld. Degene met het grootste verstand aller tijden zei hierover: „Ik dank U, Vader, Heer des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen hebt, doch aan kinderkens geopenbaard.”
Aan het geestelijke kind openbaart ons instructieboek dat God eeuwig heeft bestaan en dat bij Hem in de eeuwigheid „het Woord” was, een tweede Persoon die ook God is. God schiep alle dingen door middel van dit met Hem bestaande geestelijke Wezen dat wordt aangeduid met „het Woord” (Joh. 1:1-4).
In Genesis 1:1 is het hebreeuwse woord voor „God” Elohim, een naam die meervoudigheid impliceert. Hieruit blijkt dat de ene God uit meer dan één persoon bestaat. Met
andere woorden, God is een goddelijk gezin waarvan de in Johannes 1:1 genoemde God het Hoofd is.
God schiep eerst engelen—eveneens uit geest bestaande wezens, die echter lager dan God staan en geen scheppend vermogen bezitten.
Vervolgens schiep God het fysieke universum met inbegrip van de aarde. Na de schepping van de aarde werd een derde van de engelen op aarde geplaatst. Daar werden zij onder de wetten van Gods regering gesteld, voor de uitvoering waarvan de verheven aartsengel Lucifer, een cherub, verantwoordelijk was. Onder de regering van God heerste overal op aarde grote vrede, geluk en vreugde. Maar later leidde Lucifer zijn engelen tot opstand. De regering van God werd verworpen en niet meer uitgevoerd. De aarde werd als gevolg daarvan woest en ledig; er heerste chaos en diepe duisternis.
Toen vernieuwde God in zes dagen het aardoppervlak. Gedurende deze „scheppingsweek” van Genesis 1 schiep God de eerste levensvormen die zichzelf konden voortplanten (de flora en de fauna) zonder vermogen tot denken, redeneren en beslissen, en zonder ethische, morele of geestelijke capaciteiten.
Tenslotte werd de mens geschapen. Hij werd geschapen naar Gods beeld en gelijkenis (dezelfde vorm en gestalte), maar is evenals de dieren uit materie van de aarde samengesteld. De mens, die uiteindelijk in Gods gezin moet worden geboren, werd geschapen met verstand gelijkend op dat van God—met het vermogen tot denken, logisch redeneren, kiezen, beslissen en zich naar ethische, morele en geestelijke beginselen te gedragen.
Het doel van God met het scheppen van de mens was zichzelf te vermenigvuldigen—met een zo volmaakt geestelijk karakter als alleen God zelf bezit—die niet wil en daarom niet kan zondigen (1 Joh. 3:9).
Een zo volmaakt en heilig karakter kan niet plotseling worden geschapen. Het moet ontwikkeld worden en dat vergt tijd en ervaring.
Een dergelijk karakter is het vermogen van elk individueel wezen om de echte waarden te onderkennen en van de valse te onderscheiden, om het goede te kiezen en het kwade te verwerpen, en, gepaard aan wilskracht, het goede ook te doen en het kwade te weerstaan.
Dieren zijn uitgerust met hersenen en instinct, maar zij bezitten niet het vermogen morele en geestelijke waarden te onderkennen en te kiezen, of een volmaakt geestelijk karakter te ontwikkelen. Dieren hebben hersenen, maar geen verstand; ze hebben instinct, maar niet het vermogen een heilig en goddelijk karakter te ontwikkelen.
Hierin ligt het transcendente verschil tussen het dierlijk brein en het menselijk verstand.
Maar wat veroorzaakt dat enorme verschil?
In vorm en structuur is tussen de hersenen van een dier en die van een mens vrijwel geen verschil. De hersenen van een olifant, walvis of dolfijn zijn groter dan de menselijke hersenen, en die van een chimpansee slechts iets kleiner. Kwalitatief gesproken zijn de hersenen van een mens misschien iets beter, maar niet zoveel dat dit het grote verschil in prestatievermogen verklaart.
Vanwaar dan dit grote verschil? Op deze vraag heeft de wetenschap geen afdoende antwoord. Sommige geleerden op het gebied van hersenonderzoek zijn tot de conclusie gekomen dat in de menselijke hersenen een of ander niet-fysiek bestanddeel moet voorkomen dat in de hersenen van het dier ontbreekt. Maar de meeste wetenschapsmensen willen de mogelijkheid van het bestaan van een onstoffelijke wereld niet erkennen.
Maar waarin kan de verklaring anders liggen? Afgezien van de uiterst geringe fysieke superioriteit van de menselijke hersenen, heeft de wetenschap geen enkele verklaring, doordat zij zelfs de mogelijkheid van het bestaan van een geestelijke wereld niet wil erkennen.
Wanneer de mens het bestaan van zijn eigen Schepper niet wil aanvaarden, sluit hij zijn verstand af voor een enorme schat van fundamentele kennis, feiten en inzicht. Wanneer hij waarheid door fabels vervangt, is hij de meest onwetende mens, ook al acht hij zichzelf wijs.
Wanneer de mens in naam der wetenschap zijn Schepper ontkent of door onverschilligheid negeert, verblindt hij zijn verstand voor wat hij is, waarom hij bestaat, waar hij heengaat, en wat de weg is. Geen wonder dat deze wereld zo vol kwaad is. Voor ieder gevolg moet ‘er een oorzaak zijn! Maar wanneer ons verstand wordt geopend voor de kennis en doelstellingen van onze God, hebben wij toegang tot de enorme dimensie die aan onze kennis ontbreekt: de wetenschap dat God een goddelijk gezin is; dat God zich vermenigvuldigt; dat Hij daarvoor materie gebruikt; en dat Hij ons inzicht geeft in de onmetelijke perspectieven van nieuwe kennis.
Laten we dit goed bestuderen. God is uit geest samengesteld. God is Schepper, Ontwerper, Heerser en Opvoeder. God heeft een alles overtreffend verstand. Hij is volmaakt, heilig en rechtvaardig karakter!
Om zich te vermenigvuldigen maakt Hij evenwel gebruik van materie uit deze fysieke aarde. Van fysieke aarde heeft Hij de mens naar zijn eigen beeld en gelijkenis (vorm en gestalte) geformeerd.
Maar wil de mens, in het proces van Gods zelfvermenigvuldiging, God worden, dan moet het karakter dat in hem tot stand moet komen, van God uit gaan; en het leven als geest dat hij zal ontvangen, moet eveneens van God afkomstig zijn.
Met andere woorden, God moest voorzien in een plan om de kloof tussen stof (waaruit de mens nu nog geheel bestaat) en geest (wat God nu is en wat de mens moet worden) te overbruggen. ▪
Vervolg op Wat de wetenschap niet kan ontdekken over het Verstand van de mens (Tweede deel)