Blijf op de hoogte met onze gratis nieuwsbrief

Hoe de Zeven Mysteries Onthuld Werden (Derde Deel)

Charles Darwin statue by Matt Brown on flickr/CC by 2.0/Cropped from the original

Hoe de Zeven Mysteries Onthuld Werden (Derde Deel)

Mysterie der eeuwen (Introductie)

Vervolg van   Hoe de Zeven Mysteries Onthuld Werden (Tweede Deel)

V

erontrustende dubbele uitdaging

In de herfst van 1926, toen ik 34 was, leek het vervolgens of het dak naar beneden kwam en ik verpletterd werd! Ik werd aangevallen door een zeer verontrustende dubbele uitdaging.

Na negen jaar van een gelukkig huwelijk begon mijn vrouw de sabbat op de zevende dag te houden in plaats van op de zondag!

Ik was verbijsterd! Ik was verbolGenesis Voor mij was dat godsdienstfanatisme! Wat zouden mijn zakenrelaties daarvan wel niet denken? Zij beweerde echter die leer in de Bijbel te hebben gevonden.

Alle argumenten schoten ogenblikkelijk in mijn gedachten. Ze haalden niets uit.

„Maar de Bijbel zegt”, protesteerde ik, „Gij zult de zondag onderhouden!”

„Kun je me dat dan in de Bijbel laten zien?” vroeg zij.

„Nou, nee”, antwoordde ik, „ik weet niet veel van de Bijbel. Mijn belangstelling heeft altijd op het gebied van het zakenleven geleGenesis Maar al die kerken kunnen toch geen ongelijk hebben zij halen hun leer uit de Bijbel, en allemaal houden ze de zondag.”

„Als jij,” glimlachte zij oprecht, maar voor mij onuitstaanbaar, „kunt aantonen waar de Bijbel zondagsviering gebiedt, zal ik ernaar terugkeren.”

Ik kon de uitdaging niet ontwijken. Mijn huwelijk hing ervan af.

Tegelijkertijd wierp een schoonzuster, pas getrouwd en afgestudeerd, me een tweede krenkende uitdaging voor de voeten.

„Herbert Armstrong”, beschuldigde zij mij op geringschattende toon, „je bent gewoon volslagen onwetend! Iedereen met enige opleiding weet dat het menselijke leven uit evolutie is voortgekomen.”

Ik was trots. Studie en onderwijs had ik niet veronachtzaamd. Ik dacht dat ik over evolutie de feiten kende en ik geloofde er niet in. Maar nu moest ik toegeven dat ik van deze kwestie nooit een grondige, diepgaande studie had gemaakt.

In het voetspoor van het „fanatisme” van mijn vrouw was deze uitdaging zeer krenkend. Deze dubbele aanval op mijn trots trof mij onmiddellijk, nadat voor de tweede maal mijn zaak was vernietigd. Het effect was verwoestend. Het was uiterst frustrerend. Niettemin was ik vastbesloten zowel mijn vrouw als mijn schoonzuster hun ongelijk te bewijzen.

Deze dubbele uitdaging dreef mij tot een vastberaden onderzoek dat bijna dag en nacht doorging. Deze intensieve studie duurde zes maanden alvorens ik het antwoord vond. De studie evenwel is tot op de dag van vandaag nooit geëindigd.

Beide uitdagingen richtten zich op een gemeenschappelijk uitgangspunt—het boek Genesis in de Bijbel en het onderwerp van de oorsprong der dingen—alhoewel dit slechts het begin was.

Deze uitdagingen kwamen in een periode dat ik er ruimschoots de tijd voor had. Met intense concentratie stortte ik mij op dit onderzoek.

Onderzoek van de Bijbel en Darwin

Ik begon het onderzoek niet in Genesis. Eerst ging ik grondig door de werken van Darwin, Lyell, Haeckel, Huxley, Spencer, Vogt, Chamberlin en More, en ook door het vroegere werk van Lamarck en diens theorie van „gebruik en niet-gebruik”, die aan Darwins „survival of the fittest”-hypothese voorafging.

Deze geschriften leken meteen overtuigend. (Dat moeten ze ook wel zijn om de nagenoeg algemene aanvaarding van de wereld van het hoger onderwijs te hebben verworven.) Al gauw begreep ik hoe het onderwijs in de greep van de evolutie-idee is gekomen.

Evolutie is de poging van de atheïst om de aanwezigheid van een schepping te verklaren zonder de preëxistentie van een intelligente Schepper.

Deze beginfase van mijn onderzoek was een ruwe schok voor mijn geloof in het bestaan van God. Het bracht me tot het besef dat ik de realiteit van God had aangenomen, omdat ik die van kindsbeen af had gehoord en daarom aanvaard. Gedurende enige tijd duizelde het me. Was alles wat ik altijd had geloofd louter mythe en dwaling? Nu was ik vastbesloten de waarheid te vinden! Mijn geest werd gezuiverd van ideeën en geloofsovertuigingen die ik altijd als vanzelfsprekend had aangenomen.

Van alle geschriften over de evolutie hadden alleen die van dr. P. E. More veel punten van tegenspraak in de theorie naar voren gehaald. Maar ook hij ging in het algemeen met de doctrine accoord.

Maar nu moest ik allereerst het bestaan van God bewijzen of weerlegGenesis Dit was geen terloopse of oppervlakkige studie. Ik zette dit onderzoek voort alsof mijn leven ervan afhing—wat in wezen inderdaad het geval was, en ook mijn huwelijk hing ervan af. Tevens bestudeerde ik boeken over de andere kant van de zaak.

Hier volsta ik met te zeggen, dat ik inderdaad onweerlegbaar bewijs vond van het bestaan van God de Schepper—en ik vond absoluut bewijs van de valsheid van het evolutieprincipe, in weerwil van de overweldigende reeks mensen die in het hoger onderwijs met het tegendeel zijn gehersenspoeld. Ik had het genoegen de erkenning te verkrijgen van iemand die volkomen van het evolutionaire denken was doordrongen, iemand die vele jaren aan de universiteit van Chicago en van Columbia onderzoekswerk had verricht. Zij gaf toe dat ik definitief de stam van de boom van de evolutie had geveld. Maar evenals dr. More was zij zo grondig door de evolutieleer gehersenspoeld dat zij erbij bleef, hoewel zij de onwaarheid ervan als bewezen had erkend.

Bovendien had ik het genoegen in staat te zijn mijn schoonzuster haar woorden die mij als „onwetend” hadden gebrandmerkt terug te laten nemen. Dit was van mijn kant allemaal louter ijdelheid, die ik nog niet had uitgeroeid.

Ik had het werkelijke bestaan van de grote verheven God aangetoond! De uitdaging van mijn vrouw kwelde echter nog steeds mijn geest. Bij het evolutieonderzoek had ik reeds Genesis bestudeerd.

Ik wist dat elk van de godsdiensten in de wereld haar eigen gewijde geschriften heeft. Toen de realiteit van God eenmaal bewezen was, had ik verwacht het onderzoek voort te zetten met het vergelijken van de verschillende godsdiensten om te zien welke van die gewijde geschriften gezaghebbend bewezen te zijn. Sprak God misschien door een of meer van deze geschriften tot de mensheid?

Daar ik in elk geval de sabbatskwestie moest onderzoeken en ik me reeds in Genesis had ver­diept, besloot ik mijn onderzoek met het bestuderen van de Bijbel te vervolgen.

Eén doctrine tegelijk

Al snel stuitte ik op de passage in Romeinen 6:23: „Want het loon, dat de zonde geeft, is de dood…” Verbaasd stopte ik. ‘Loon’ is wat men krijgt uitbetaald voor wat men heeft gedaan. Ik staarde hier naar een uitspraak die diametraal tegengesteld was aan wat ik (voor mijn 18e) op de ­zondagsschool had geleerd.

„Hoe kan dat nu?” riep ik uit. „In de kerk is mij geleerd dat het loon van de zonde eeuwig leven in een eeuwig brandende hel is.”

Een nieuwe schok kwam bij het lezen van het laatste deel van hetzelfde vers: „maar de genade, die God schenkt, is het eeuwige leven in Christus Jezus, onze Here.”

„Maar,” vroeg ik mij af, „ik dacht dat ik al eeuwig leven had—ik ben, of ik heb, een onsterfelijke ziel. Waarom zou ik het als geschenk moeten krijgen?”

Met behulp van een bijbelconcordantie onderzocht ik het woord ziel. Tweemaal vond ik de uitspraak: „De ziel die zondigt, die zal sterven” (Ezechiël 18:4 en Ezechiël 18:20).

Toen schoot me te binnen dat ik in Genesis 2 had gelezen wat God zei tot de eerste mensen, die zielen waren: „Maar van de boom der kennis van goed en kwaad, daarvan zult gij niet eten, want ten dage, dat gij daarvan eet, zult gij voorzeker sterven”.

In Genesis 2:7 las ik dat God de mens uit het stof van de grond vormde en de levensadem in zijn neusgaten blies, waarna de mens (stof—materie) „een levende ziel” werd (zie de Statenvertaling = SV). Hier wordt duidelijk gesteld dat een ziel fysiek is, uit materie is gevormd. Ik ontdekte dat het woord ziel een vertaling is van het Hebreeuwse nefesj en dat in Genesis 1 vogels, vissen en landdieren allemaal nefesj worden genoemd, zoals Mozes geïnspireerd werd te schrijven. Vervolgens las ik toevallig dat Jezus zei: „En niemand is opgevaren naar de hemel, dan die uit de hemel neergedaald is, de Zoon des mensen” (Johannes 3:13). Ik bestudeerde de leer over hemel en hel nader: Ik zag dat de geïnspireerde Petrus, op de dag dat hij de Heilige Geest ontving, zei: „Want David is niet opgevaren naar de hemelen…” (Hand: 2:34).

Bij deze diepgaande studie van de Bijbel gebruikte ik alle bijbelse hulpmiddelen: concordanties, Grieks-Engelse en Hebreeuws-Engelse lexicons, commentaren, bijbelse ­woordenboeken en godsdienstencyclopedieën. De laatste drie, ontdekte ik, waren het werk van geleerde, maar vleselijk ingestelde mensen. Wat betreft historische feiten en zaken van materiële en fysieke aard bieden ze hulp bij het onderzoek, maar wat betreft Gods openbaring van geestelijke kennis bleken ze van weinig nut.

Ook maakte ik bij bepaalde twijfelachtige passages gebruik van het Hebreeuwse Oude Testament en het Griekse Nieuwe Testament, samen met de lexicons. Bovendien maakte ik gebruik van iedere vertaling of versie die toen gepubliceerd was, in het bijzonder de Moffatt, Ferrar Fenton, Smith-Goodspeed, American Revised en de Williams New Testament. 

Wordt vervolgd …

Moa Ad Nl