Melissa Askew/Unsplash
Het Mysterie van Israël (tweede deel)
Vervolg van Het Mysterie van Israël (eerste deel)
T
weeledige beloften aan Abraham
Weinig mensen weten het, maar door Gods hele plan om Zijn doel hier op aarde te realiseren loopt een tweeledigheid.
Er was de eerste Adam, fysiek en vleselijk, en er is Christus, de tweede Adam, geestelijk en goddelijk. Er was het Oude Verbond, een louter materieel en tijdelijk verbond; en er is het Nieuwe Verbond, dat geestelijk en eeuwig is. God schiep de mens als een sterfelijk, fysiek wezen, dat uit het stof van de grond komt en deel heeft aan het rijk der mensen; maar door middel van Christus kan hij uit God worden verwekt teneinde onsterfelijk, geestelijk te worden en deel te hebben aan het Koninkrijk van God.
Op dezelfde wijze waren de beloften die God aan Abraham deed tweeledig: enerzijds louter materieel en nationaal, anderzijds geestelijk en individueel. De geestelijke beloften van de Messias, en van behoud door Hem, is zelfs bij de meest oppervlakkige bijbelkenners welbekend. Zij weten dat God aan Abraham de geestelijke belofte deed dat Christus als afstammeling van Abraham zou worden geboren—en dat door Christus behoud tot ons komt. Maar—en dit zal wel ongeloofwaardig klinken, al is het waar—bijna niemand weet wat dit behoud is; wat de beloften van behoud zijn die wij door middel van Christus kunnen ontvangen; hoe wij die kunnen ontvangen, en wanneer—hoe ongelooflijk dit ook klinkt! Deze waarheid hoort echter in een ander boek thuis.
Wat voor het thema van dit boek essentieel is, is het feit dat God aan Abraham ook nog een heel andere, een uiterst verbazingwekkende nationale en materiële belofte deed, een belofte die vrijwel totaal over het hoofd is gezien.
Let nu nog eens op de wijze waarop God in eerste instantie Abraham riep, en op de tweeledige aard van Zijn beloften: „De Here nu zeide tot Abram: Ga uit uw land en uit uw maagschap en uit uws vaders huis naar het land, dat Ik u wijzen zal: Ik zal u tot een groot volk maken … en met u zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden” (Genesis 12:1-3).
Let dus op de tweeledigheid van de belofte: 1) „Ik zal u tot een groot volk maken …”—de nationale, materiële belofte dat zijn uit het vlees geboren kinderen een groot volk zouden worden: een belofte van nageslacht; 2) „… en met u zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden”: de geestelijke belofte van genade. Deze laatste belofte wordt herhaald in Genesis 22:18: En met uw nageslacht [in uw zaad—SV] zullen alle volken der aarde gezegend worden.” Het hier genoemde „nageslacht” verwijst naar Christus, zoals Galaten 3:8 en 16 duidelijk bevestigen.
Precies hier nu begaan zij die beweren „Christen” te zijn met hun leraars een dwaling en vervallen tot bijbelblindheid Zij merken de tweeledigheid van de belofte die God aan Abraham deed niet op. Zij erkennen alleen de Messiaanse belofte van geestelijk behoud door middel van het „ene zaad”, Christus. Zij zingen gezangen over de beloften ten onrechte in de mening verkerend dat de beloften eruit bestaan dat wij bij de dood naar de hemel gaan.
Dit is een kernpunt. Dit is het punt waar belijdende „Christenen” en hun leraars uit het spoor van de waarheid raken, het spoor dat hen naar de ontbrekende sleutel tot de profetieën zou leiden. Hun ontgaat het feit dat God aan Abraham beloften deed van zowel fysiek nageslacht als van geestelijke genade.
Het ondubbelzinnige feit dat de belofte van „een groot volk” alleen naar het nageslacht verwijst—niet naar het nageslacht van het „ene zaad” van Galaten 3:16, dat Jezus Christus was, de Zoon van Abraham en de Zoon van God, maar naar het veelvoudige zaad van natuurlijke, fysieke geboorte—wordt verder vastgesteld als God later Zijn belofte met meer details herhaalt.
Israël wordt tot vele volken
Laten wij deze beloften begrijpen!
„Toen Abram negenennegentig jaar oud was, verscheen de Here aan Abram en zeide tot hem: Ik ben God, de Almachtige, wandel voor mijn aangezicht, en wees onberispelijk; Ik zal Mijn verbond tussen Mij en u stellen, en u uitermate talrijk maken … gij zult de vader van een menigte volken worden; en gij zult niet meer Abram genoemd worden, maar uw naam zal zijn Abraham, omdat Ik u tot een vader van een menigte volken gesteld heb” (Genesis 17:1-5).
Merk op dat de belofte nu wordt gedaan op voorwaarde dat Abraham gehoorzaam is en een onberispelijk leven leidt. Merk ook op dat het „grote volk” nu wordt tot vele volken, meer dan één volk. Dit kan geen betrekking hebben op het „ene zaad”, Christus. De volgende verzen bewijzen dit.
„Ik zal u uitermate vruchtbaar maken en u tot volken stellen, en koningen [meer dan één] zullen uit u voortkomen” (vs. 6). Let erop dat deze volken en koningen uit Abraham zullen voortkomen: fysieke voortplanting veelvoudig zaad, niet slechts één afstammeling (Christus) door wie verspreide individuen door geestelijke verwekking kinderen van Abraham kunnen worden (Galaten 3:29). De verspreid wonende, individuele Christenen vormen geen volken. Weliswaar wordt er van de Kerk gezegd dat zij „een koninklijk priesterschap, een heilige natie” is (1 Petrus 2:9), maar Christus’ Kerk is niet verdeeld in „een menigte volken” of naties. Dit gaat over fysiek nageslacht, niet over genade. „Ik zal mijn verbond oprichten tussen Mij en u en uw nageslacht in hun geslachten …” (Genesis 17-7) Het „nageslacht” is meervoudig: „in hun geslachten”. „Ik zal aan u en uw nageslacht het land, waarin gij als vreemdeling vertoeft, het ganse land Kanaän [Palestina], tot een altoosdurende bezitting geven, en Ik zal hun tot een God zijn” (vs. 8).Let er goed op dat het land—materieel bezit—wordt beloofd aan het meervoudige zaad of nageslacht, en dat Hij „hun”, niet „Hem”, tot een God zal zijn. Het meervoudige „hun” wordt opnieuw in vers 9 gebruikt: „en uw nageslacht, in hun geslachten”.
Maar laten wij nu deze belofte eens nauwkeurig onderzoeken!
De toekomst van grote volken steunt op de beloften die de eeuwige Schepper aan Abraham heeft gedaan. De enige hoop op een leven na de dood is voor iedereen—ongeacht ras, huidkleur of geloof van het geestelijke stadium van deze beloften aan Abraham afhankelijk, de belofte van genade door middel van het „ene zaad”, Christus, de Messias!
Hoeveel land—hoe groot de volken?
Dit zijn geen terloopse, toevallige, onbelangrijke beloften. Ze zijn fundamenteel: het fundament voor de grondvesting van de grootste wereldmachten; het fundament voor ieders persoonlijke, geestelijke behoud, voor ieders hoop op eeuwig leven. Dit zijn overweldigende beloften. De toekomst van de mensheid is er, door de Schepper-God, op gebaseerd.
Jezus Christus kwam „om de beloften, aan de vaderen [Abraham, Izaäk en Jacob] gedaan, te bevestigen” (Romeinen 15:8). Deze zelfde beloften werden dus opnieuw aan Izaäk, Abrahams zoon en aan Jacob, de zoon van Izaäk gedaan.
Na 430 jaar verwekte God Zijn natie Israël, de nakomelingen van Abraham, Izaäk en Jacob, wiens naam door God werd veranderd in Israël.
Teneinde dit volk uit de Egyptische slavernij en naar het Beloofde Land te leiden riep God Mozes. Mozes zocht God niet. Maar God had ervoor gezorgd dat Mozes specifiek voor deze opdracht werd opgeleid door hem in het paleis van de Egyptische farao als prins te laten opvoeden. Dus ook hier riep God Mozes, nadat hij speciaal tot leider was opgeleid, uit de wereld om de nakomelingen van Abraham, Izaäk en Jacob uit de Egyptische slavernij te leiden.
Huwelijk tussen verschillende rassen verboden
Nu komen wij opnieuw bij de vraag: Waarom heeft God juist dit volk verheven als „het uitverkoren volk”? Met welk doel, als God Zijn Heilige Geest voor hen nooit toegankelijk heeft gemaakt?
Eén punt is hier belangrijk. Het is waarschijnlijk dat deze mensen allemaal, of bijna allemaal, van het blanke ras waren, ongewijzigd sinds de schepping.
Nadat Jacob en Zijn zonen met hun gezinnen op aandringen van Jozef in Egypte waren gekomen, werden zij in het gebied van Gosen gehouden—geografisch van de belangrijkste bevolkingscentra van Egypte afgescheiden.
Laten we in dit verband nog even naar Abraham teruggaan. Hij voorkwam dat zijn zoon Izaäk, die uit Sara was geboren, een gemengd huwelijk aanging met iemand van het Kanaänitische volk dat destijds in het land verbleef. Hij zond zijn belangrijkste dienstknecht naar zijn eigen familie in Mesopotamië om een vrouw voor Izaäk te vinden. Abraham zei: „Gij [zult] voor mijn zoon geen vrouw … nemen uit de dochters der Kanaänieten, in wier midden ik woon” (Genesis 4:3).
In de daaropvolgende generatie huwde Jacob Lea en Rachel, dochters van Laban, een neef van Abraham, die woonde in het land van Haran, de broer van Abraham. De gehele gemeenschap van Haran, waar Laban woonde, was van hetzelfde voorgeslacht als Abraham.
Jacob had zes zonen bij Lea en twee van Rachel, allen van dezelfde oorspronkelijke afkomst. Verder twee van de dienstmaagd van Rachel en twee van die van Lea in het totaal 12 zonen. Ook de dienstmaagden van Lea en Rachel waren zonder twijfel van zuiver Hebreeuwse afkomst. Deze 12 werden de stamvaders van de 12 stammen van het volk Israël.
God leidde Mozes op vanaf diens geboorte en riep hem, met Aäron zijn broer om hem als zijn woordvoerder te assisteren. (Mozes stotterde.)
In de plagen die God tegen Egypte in het geweer bracht keerde God de Egyptische goden en voorwerpen van aanbidding tegen de Egyptenaren om hun te laten zien dat het geen goden zijn. Ook de plagen kwamen in liefde voor de Egyptenaren.
De laatste plaag volgde na het offer van het Pascha op de 14e dag van de eerste maand van Gods heilige kalender, die in de lente begint. De Israëlieten trokken uit Egypte gedurende het nachtgedeelte van de 15e. Zij kwamen bij de Rode Zee. Ondertussen was farao echter van gedachten veranderd en achtervolgde hen met zijn leger.
De Israëlieten hadden de Rode Zee bereikt en moesten plotseling halt houden. Een brug was er niet. Met hun vrouwen en hun kinderen was het te ver om te zwemmen. Achter hen kwam het leger van de farao snel naderbij. Er was niets wat zij konden doen. Zij stonden stil—machteloos! Op dat punt moesten zij op God vertrouwen!
In Egypte had God door een reeks bovennatuurlijke plagen hun bevrijding uit de slavernij teweeggebracht. Nu zorgde God ervoor dat het water van de Rode Zee terugvloeide en aan beide zijden een muur van water vormde, met een breed pad op de droge zeebodem ertussen.
De Israëlieten gingen erdoor. Aan de overkant keken zij om en zagen de Egyptenaren het pad op de zeebodem betreden. Toen alle Egyptenaren zich tussen de muren van water bevonden, liet God het water terugvloeien, waardoor het hele Egyptische leger verdronk. ▪
Wordt vervolgd …