Simon Wagner/Unsplash
Het Mysterie van de Kerk (zestiende deel)
Vervolg van Het Mysterie van de Kerk (vijftiende deel)
Beknopte geschiedenis van de Kerk
Tenslotte komen wij nu aan een beknopte geschiedenis van de Kerk, vanaf de oprichting in 31 n.Chr. tot aan het heden.
De Kerk begon in juni van het jaar 31, op de dag der Eerstelingen die Pinksteren wordt genoemd. De Heilige Geest daalde uit de hemel op de 120 discipelen die in Jeruzalem bijeen waren, met een bovennatuurlijk vertoon, zoals daarvoor noch daarna ooit heeft plaatsgevonden.
De 120 waren „allen eendrachtig (SV) bijeen”. Plotseling „kwam er uit de hemel een geluid als van een geweldige windvlaag” (Handelingen 2:2). Was u weleens in een wervelstorm of een orkaan? Ik wel. Wind kan een zeer sterk geluid maken. Dit geluid vulde „het gehele huis, waar zij gezeten waren.” Vervolgens „vertoonden zich aan hen tongen als van vuur, die zich verdeelden, en het zette zich op ieder van hen; en zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en begonnen met andere tongen [talen] te spreken, zoals de Geest het hun gaf uit te spreken.”
Nooit had zoiets bovennatuurlijks plaatsgevonden en ook niet meer daarna. Toch beweren de hedendaagse sekten, die zich „Pinkstergemeenten” noemen, dat deze ervaring zich herhaalt.
Op hun bijeenkomsten komt echter niet een dergelijk geluid uit de hemel. Op hun hoofden zetten zich geen bovennatuurlijke, zich verdelende tongen van vlammend vuur. Weliswaar beginnen sommigen wat te brabbelen, maar dit is met nadruk niet iets wat vergelijkbaar is met wat er op deze unieke Pinksterdag in het jaar 31 gebeurde. Let erop wat voor talen er bij de aanvang van de Kerk werden gesproken. Behalve de 120 waren er veel mensen uit een groot aantal landen met verschillende talen aanwezig. „Een ieder (van deze buitenlanders] hoorde hen [de 120] in zijn eigen taal spreken. En buiten zichzelf van verwondering zeiden zij: Zie, zijn niet al dezen, die daar spreken, Galileërs? En hoe horen wij hen dan een ieder in onze eigen taal, waarin wij geboren zijn?”
Let nu nauwkeurig op „Een ieder,” dat wil zeggen ieder hoorde individueel hen, alle 120, in zijn eigen moedertaal spreken. De Grieken hoorden de 120 Grieks spreken. De Parthen hoorden dezelfde 120 in de Parthische taal spreken. De Meden hoorden de 120 de taal van de Meden spreken. Zij begrepen wat er werd gezegd. De boodschap kwam over!
Op de hedendaagse „Pinksterbijeenkomsten” barst misschien één persoon uit in een of ander gebrabbel dat de anderen op de bijeenkomst niet begrijpen. In 1 Corinthe 14:27 staat dat als er iemand in een vreemde taal spreekt er een uitlegger of tolk moet zijn, zodat de anderen hem kunnen verstaan. „Is er echter geen uitlegger, dan moet men zwijgen in de gemeente, maar tot zichzelf en tot God spreken” (vs. 28). In vers 33 staat dat God geen schepper van wanorde is. In vers 19 wijst God door Paulus op de betrekkelijke onbelangrijkheid van „tongen” door te zeggen: „Maar in de gemeente wil ik liever vijf woorden met mijn verstand spreken, om ook anderen te onderwijzen, dan duizenden woorden in een (onbekende) tong.”
Wanneer ik in Japan of een ander land tot een gehoor spreek, heb ik altijd een tolk die steeds een aantal woorden van mijn boodschap vertolkt in de taal van dat land. Wanneer ik in deze soort „tongen” spreek, spreek ik met verstand, en de mensen ontvangen de boodschap.
Doop met de Heilige Geest
Deze gehele hedendaagse ‘Pinksterbeweging’ berust op een totaal wanbegrip en een misleiding van Satan met betrekking tot de ware betekenis van de doop van, of juister gezegd, door de Heilige Geest. Door middel van de apostel Paulus zei Christus dat wij allen door één Geest in het ene lichaam, de Kerk, zijn gedoopt (1 Corinthiërs 12:13). Het woord dopen betekent ‘onderdompelen’.
‘Pinkstermensen’ zijn verleid tot de gedachte dat iemand, wat zij noemen, „behouden” is wanneer hij Jezus Christus als zijn persoonlijke Verlosser ontvangt. Zij denken dat „de doop van de Heilige Geest” blijkt uit het in „tongen” spreken als de daaropvolgende verlening van kracht.
De bovenstaande uiteenzetting zal degenen die reeds aan dit bedrog vastzitten niet van gedachten doen veranderen, maar hopelijk zal ze anderen beletten zich door deze valse emotionele „spiritualiteit” te laten misleiden.
Het hedendaagse gangbare evangelie over Christus houdt vol dat eenvoudig „in Christus geloven”, dat is Christus als persoonlijke Verlosser belijden, betekent dat iemand dan reeds behouden is. Niettemin laat Markus 7:7-9 zien dat velen er zelfs toe komen Christus te vereren, maar dat dit alles tevergeefs is, omdat zij Gods geboden—in het bijzonder de sabbat—niet onderhouden, maar de tradities van de mensen volgen, tradities waarmee Satan de hele wereld heeft misleid.
In Johannes 8:30-44 werden de Joden die „in Christus geloofden”, maar die Christus niet geloofden of Zijn geboden hielden, door Jezus de kinderen van hun vader de duivel genoemd. In 1 Johannes 2:4 wordt aangetoond dat degene die beweert Christus als Verlosser te kennen, maar niet Zijn geboden houdt, een leugenaar is en dat de waarheid niet in hem is.
Op de oorspronkelijke Pinksterdag werden van de Joden uit andere landen er zo’n drieduizend gedoopt, na een ware bekering en geloof in Christus en in Zijn Woord, nog op diezelfde dag. Een dag of twee later werden, nadat Petrus bij de ingang van de Tempel iemand die al zijn hele leven invalide was geweest had genezen, nog eens 2000 mensen gedoopt. De jonge Kerk groeide, niet slechts door toevoeging, maar door vermenigvuldiging van degenen die God aan Zijn Kerk toevoegde.
Maar deze fenomenale groei zou niet lang in dit opzienbarende groeitempo doorgaan.
Vergeet niet dat de mensen in de Kerk speciaal door God uit Satans wereld worden geroepen. Satan zat op de troon van deze aarde. Hij vocht op een duivelse wijze om zijn bewind te beschermen en Gods plan om de mensheid te verlossen te doen mislukken. Satan had getracht het Christuskind te doden. Satan trachtte wanhopig Jezus op dertigjarige leeftijd te verleiden en zich te laten diskwalificeren. Satan gaf niet op, en dat heeft hij tot op vandaag niet gedaan. Nu streefde hij ernaar de Kerk te vernietigen, en als hij haar niet kon vernietigen, dan haar minstens te vervalsen en zijn wereld met een vals Christendom misleiden.
Vanaf het allereerste begin zette Satan Joden ertoe aan de Kerk te bestrijden door te ontkennen dat Jezus de geprofeteerde Messias was. Aanvankelijk was de Kerk bijna geheel Joods. De onbekeerde Joden streden erom de fysieke rituelen en dierenoffers van de wet van Mozes te handhaven.
Spoedig kwam er, terwijl het ledental van Gods Kerk werd vermenigvuldigd (Handelingen 6:1), een zware vervolging tegen de Kerk (Handelingen 8:1). Behalve de apostelen werden ook de leden door geheel Judea en Samaria verspreid.
Een vals evangelie verkondigd
Korte tijd later ontstond er een heftige tweestrijd over of het evangelie dat moest worden verkondigd het evangelie van Christus was (dat is Jezus’ evangelie of goede nieuws aangaande het Koninkrijk van God), of dat zij een evangelie over Christus moesten prediken, een evangelie dat alleen het aanvaarden van Christus als Verlosser predikte. Naarmate de afvalligheid van Christus’ waarheid aan kracht won, keerde een groot deel van de Kerk zich tot een ander en vals evangelie, dat verkondigde dat Christus de Verlosser is, maar dat totaal veronachtzaamde dat de zonde de overtreding van Gods geestelijke wet is, en dat het goede nieuws van het Koninkrijk van God wegliet, evenals de verwijdering van Satan, en het herstel van de regering van God over de aarde en de uiteindelijke openstelling van behoud voor alle mensen, die, als zij zouden worden geoordeeld, zich zouden bekeren, geloven en als zonen van God—als ware Goddelijke wezens—eeuwig leven zouden ontvangen.
In 2 Corinthe 11:3 schreef de apostel Paulus: „Maar ik vrees, dat misschien, zoals de slang met haar sluwheid Eva verleidde, uw gedachten [die van de mensen in de vroege Kerk] van de eenvoudige en loutere toewijding aan Christus afgetrokken zullen worden Want indien de eerste de beste een andere Jezus predikt, die wij niet hebben gepredikt, of gij een andere geest ontvangt, die gij niet hebt ontvangen, of een ander evangelie, dat gij niet hebt aangenomen, dan verdraagt gij dat zeer wel.”
Dan gaat Paulus verder en beschrijft, zoals eerder opgemerkt, de valse predikers die binnen kwamen en reeds in die tijd het evangelie van Christus verdraaiden.
Vervolgens slaan wij Galaten 1:6-7 op. Paulus schreef: „Het verbaast mij, dat gij u zo schielijk van degene, die u door de genade van Christus geroepen heeft [u moet worden geroepen om lid van de Kerk te worden—niemand kan tot Christus komen behalve zij die worden geroepen], laat afbrengen tot een ander evangelie, en dat is geen evangelie. Er zijn echter sommigen, die u in verwarring brengen en het evangelie van Christus willen verdraaien.” Het evangelie van Christus was de boodschap over het komende Koninkrijk van God. Zij keerden zich toen al tot een ander evangelie. ▪
Vervolgd op Het Mysterie van de Kerk (zeventiende deel)