Chuttersnap/Unsplash
Waarom bestaat de kerk? (Vierde deel)
Vervolgd van Waarom bestaat de kerk? (Derde deel)
Een algemene misvatting
Op dit punt is het goed om een zeer wijd verspreid en algemeen aanvaard, foutief geloof nader onder de loep te nemen. Het is de veronderstelling dat God wanhopig bezig is een strijd tegen Satan te voeren om te proberen ieder mens op aarde nu te “behouden”. Zij die dit geloven zullen moeten toegeven dat Satan deze strijd overweldigend aan het winnen is. Er is echter helemaal niet zo’n strijd aan de gang. Satan heeft macht om slechts datgene te doen wat God toestaat.
Het gevolg van deze veronderstelling is een zelfs nog tragischer geloof dat algemeen ingang heeft gevonden. Dit is de drogredenering dat iedereen die nu niet “behouden” wordt, “verloren” is, veroordeeld tot een eeuwig hellevuur, dat, op zijn beurt, eveneens een mythe is. De overgrote meerderheid is noch “behouden” noch “verloren”, zij wordt nog niet geoordeeld!
Het was onze eerste menselijke voorvader die de keuze deed. God aanvaardde zijn beslissing en sprak over Adams wereld—behalve over hen die God zou roepen voor een speciale opdracht—een vonnis voor 6000 jaar uit. Deze 6000-jarige veroordeling is bijna ten einde en een gelukkige, vreugdevolle wereld van vrede, met eeuwig leven voor iedereen staat nu vlak voor de deur.
Jezus Christus heeft nadrukkelijk dit vonnis dat God over de wereld uitsprak, bevestigd. Hij zei duidelijk: “Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader, die Mij gezonden heeft, hem trekke” (Johannes 6:44). En niemand kan tot God komen behalve door Hem.
Laten wij dus eens voor al duidelijk maken dat het doel van de Kerk zeer beslist niet is nu te prediken of—vóór Christus’ wederkomst—de hele wereld tot geestelijk behoud over te halen.
Sommigen hebben de grote opdracht uitgelegd als zou de Kerk in haar geheel die moeten vervullen door nu te evangeliseren en de wereld te “behouden”. Een uitgebreid stelsel van missionarissen en zendelingen van het traditionele Christendom is eruit voortgevloeid.
Onderzoek nu eens de drie plaatsen waar de grote opdracht wordt uiteengezet.
Eerst het verslag van de grote opdracht zoals vastgelegd in Mattheüs 28:
“En de elf discipelen [Judas had hen reeds verlaten] vertrokken naar Galilea, naar de berg, waar Jezus hen bescheiden had. En toen zij Hem zagen, aanbaden zij, maar sommigen twijfelden. En Jezus trad naderbij en sprak tot hen …” Tot wie? Niet tot de Kerk in haar geheel. Alleen tot de discipelen die de oorspronkelijke apostelen zouden worden … “Mij is gegeven alle macht in de hemel en op aarde. Gaat dan henen, maakt al de volken tot Mijn discipelen [leerlingen] en doopt hen in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb. En zie, Ik ben met u al de dagen tot aan de voleinding der wereld” (Mattheüs 28:16-20).
Let er goed op dat deze grote opdracht, uitgezonden te worden met Christus’ evangelieboodschap, slechts werd gegeven aan hen die apostel zouden worden—en het woord “apostel” betekent “gezondene”.
De Statenvertaling van het bovenstaande is door sommigen ten onrechte uitgelegd als zou het inhouden dat alle mensen van ieder volk nu bekeerd moeten worden.
De Statenvertaling heeft: “Gaat dan henen, onderwijst al de volken, dezelve dopende …” De betekenis is: onderwijst onder alle volken, niet: onderwijst ieder individu. De Nieuwe Vertaling die boven werd aangehaald heeft dezelfde betekenis: “maakt dat in alle landen discipelen—leerlingen—de boodschap horen”. En “doopt hen” kan slechts verwijzen naar hen die God speciaal heeft geroepen, aangezien Christus duidelijk heeft gezegd: “Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader, die Mij gezonden heeft, hem trekke”.
Zie nu Marcus’ verslag van de grote opdracht (hoofdstuk 16). Veel vertalingen uit de oorspronkelijke Griekse tekst laten de verzen 9-20 weg, omdat zij menen dat deze verzen niet werden geïnspireerd en op een later tijdstip door ongeïnspireerde redacteuren werden toegevoegd. De Nieuwe Vertaling geeft ze wel weer, maar plaatst ze tussen teksthaakjes. Te beginnen met vers 15: “En Hij zeide tot hen”—de elf apostelen—“Gaat heen in de gehele wereld, verkondigt het evangelie aan de ganse schepping.” Dat wil zeggen, kondig het goede nieuws van het komende Koninkrijk van God aan. Verder: “Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden …” Maar Jezus heeft duidelijk gezegd dat niemand tot Hem kan komen—kan geloven—behalve wanneer hij speciaal door de Vader wordt geroepen.
Zie nu ook de Statenvertaling: “Daarna is Hij [Jezus] geopenbaard aan de elven, daar zij aanzaten … en Hij zeide tot hen: Gaat heen in de gehele wereld, predikt het Evangelie aan alle creaturen. Die geloofd zal hebben, en gedoopt zal zijn, zal zalig worden …” (Marcus 16:14-16).
Natuurlijk kan geen mens geloven en gedoopt worden, behalve wanneer God de Vader hem roept. Er is dus nergens enige tegenspraak. De grote opdracht werd aan de apostelen gegeven—aan de “gezondenen”—niet aan de gewone leden van de Kerk.
Wat? Hadden de gewone leden geen enkel deel aan het verkondigen van het evangelie? Zeker wel, zoals wij hebben gezien. Hun deel was de apostelen bij te staan—achter hen te staan met hun gebeden, bemoediging, tienden en offers. Zij maken deel uit van een goed georganiseerd team, zoals wij meer in details zullen aantonen.
Er is geen aanwijzing in het verslag van Mattheüs noch in dat van Marcus dat er mensen gedoopt moesten worden, behalve degenen die God de Vader voor een speciale taak had geroepen.
Maar niets spreekt het feit tegen, dat God Zijn Heilige Geest aan allen had onttrokken, behalve aan degenen die speciaal geroepen waren.
Let nu op het verslag in Mattheüs 24. Hier staat het in de vorm van een profetie voor onze huidige generatie:
In de Statenvertaling staat: “En dit Evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis allen volken; en dan zal het einde [van dit tijdperk] komen” (Mattheüs 24:14).
De Nieuwe Vertaling heeft min of meer dezelfde woorden: “En dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn.”
De Kerk, een georganiseerd lichaam
Is de Kerk van God slechts een verstrooid en geïsoleerd aantal belijdende Christenen, die elk hun eigen weg gaan met het verkondigen van het evangelie—of zijn ze, zoals velen, alleen uit op persoonlijk behoud en eeuwig leven.
Jezus Christus riep Zijn discipelen en leidde hen op tot Zijn apostelen voor een speciaal doel. Aan hen—de apostelen—de “gezondenen” met Zijn evangelieboodschap—gaf Hij de grote opdracht—niet aan de gewone leden van de Kerk in haar geheel.
Maar hoe staat het met Gods Kerk? Hoe is zij georganiseerd? Zij is een geestelijk organisme, maar ook is zij fysiek georganiseerd zoals wij zullen zien.
De Kerk bestaat uit de verwekte familie of huisgenoten van God (Efeziërs 2:19), “gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl Christus Jezus zelf de hoeksteen is” (Efeziërs 2:20).
Zij is, vervolgt vers 21, als een “bouwwerk, goed ineensluitend [dat opgroeit] tot een tempel, heilig in de Here.”
Het is de tempel waarnaar Christus zal komen bij Zijn wederkomst in heerlijkheid. Het is dat lichaam van Christus dat de toekomstige bruid van Christus is, die met Hem zal trouwen (zoals het Oude Verbond een huwelijksverbond was) als Hij terugkeert.
In de brief aan de Efeziërs staat, dat “Christus Zijn gemeente heeft liefgehad en Zich voor haar overgegeven heeft … en zo zelf de gemeente voor Zich te plaatsen, stralend …” (de KJV spreekt hier van een “glorierijke Kerk” (Efeziërs 5:25-27), in de opstanding!
Van datzelfde huwelijk zegt Openbaring: “Halleluja! Want de Here, onze God, de Almachtige, heeft het koningschap aanvaard. Laten wij blijde zijn en vreugde bedrijven en Hem de eer geven, want de bruiloft des Lams [Christus] is gekomen en Zijn vrouw [de opgestane, verheerlijkte Kerk] heeft zich gereed gemaakt” (Openbaring 19:6-7).
De Kerk is niet alleen een geestelijk organisme, zij is ook een goed georganiseerde fysieke organisatie. Zie 1 Corinthiërs 12: “… broeders, ik wil u niet onkundig laten” (1 Corinthiërs 12:1). “Maar nu zijn er wel vele leden, doch slechts één lichaam” (vs. 20).
En het is een goed georganiseerd lichaam (vs. 4-6, 11‑12):
Er is verscheidenheid in genadegaven, maar het is dezelfde Geest; en er is verscheidenheid in bedieningen, maar het is dezelfde Here; en er is verscheidenheid in werkingen, maar het is dezelfde God, die alles in allen werkt … Doch dit alles werkt één en dezelfde Geest, die een ieder in het bijzonder toedeelt, gelijk Hij wil. Want gelijk het lichaam één is—verenigd, georganiseerd tot een samenwerkend team—geen verspreide personen die elk beweren God te dienen op hun eigen manier!
Verder: Want gelijk het lichaam één is en vele leden heeft, en al de leden van het lichaam, hoe vele ook, één lichaam vormen, zo ook Christus; want door één Geest zijn wij allen tot één lichaam gedoopt … opdat er geen verdeeldheid in het lichaam zou zijn, maar de leden gelijkelijk voor elkander zouden zorgen [dat wil zeggen onbaatzuchtige bezorgdheid en liefde] (vs. 12-13, 25).
Vervolgens: “En God heeft sommigen aangesteld in de gemeente, ten eerste apostelen, ten tweede profeten, ten derde leraars, verder krachten, daarna gaven van genezing, bekwaamheid om te helpen, om te besturen, en verscheidenheid van tongen” (vs. 28).
Nu terug naar Efeziërs. Hoe staat het met het lid dat de Kerk verlaat, om zijn eigen relatie met Christus aan te gaan, om zijn eigen behoud te verkrijgen? Hij staat buiten het lichaam van Christus.
Let er nog eens op dat “de huisgenoten Gods”, de Kerk, gebouwd is op een fundament. Zou iemand een gebouw willen bouwen op een fundament van drijfzand? Gods Kerk is gebouwd op het fundament van de apostelen [het Nieuwe Testament] en profeten [het Oude Testament, profetieën die voor ons, in deze tijd bestemd zijn—1 Corinthiërs 10:11], terwijl Christus Jezus zelf de hoeksteen is (Efeziërs 2:19-20).
Wordt vervolgd...