Akhil Lincoln/Unsplash
Preëxistentie vóór het stoffelijke heelal (Derde deel)
Vervolgd van Preëxistentie vóór het stoffelijke heelal (Tweede deel)
De engelen op aarde zondigden
Ook uit andere bijbelplaatsen blijkt dat vóór de mens engelen de aarde bewoonden.
Zie 2 Petrus 2:4-6. Het eerst in tijdsvolgorde kwamen de “engelen, die gezondigd hadden.” Daarna kwam de antediluviaanse wereld te beginnen met Adam tot en met de zondvloed. Hierna Sodom en Gomorra.
Dit Boek der boeken dat de geopenbaarde kennis van de Schepper God bevat, vertelt ons dat God de engelen schiep als geheel uit geest bestaande wezens. Maar kunt u zich indenken dat de engelen zondigende wezens zouden worden? De engelen werden geschapen met het vermogen om te denken, te beslissen en een keuze te maken, anders zouden ze geen individueel karakter hebben. Zonde is het overtreden van Gods wet (1 Johannes 3:4). Deze engelen rebelleerden tegen Gods wet, de grondslag van Gods regering.
Let nu goed op wat in 2 Petrus 2:4-5 wordt geopenbaard: “Want indien God engelen, die gezondigd hadden, niet gespaard heeft, maar hen, door hen in de afgrond te werpen, aan krochten der duisternis heeft overgegeven om hen tot het oordeel te bewaren; en de wereld van de voortijd niet gespaard heeft, maar Noach, de prediker der gerechtigheid, met zeven anderen bewaard heeft, toen Hij de zondvloed over de wereld der goddelozen bracht.”
Uit deze verzen blijkt dat zonde op wereldschaal algehele verwoesting van de stoffelijke aarde heeft teweeggebracht. De antediluviaanse zonde die tenslotte uitliep op de zondvloed, was wereldwijde, universele zonde: “… de aarde was vol geweldenarij … want al wat leeft had zijn weg op de aarde verdorven … want door hun schuld is de aarde vol geweldenarij” (Genesis 6:13). “Maar Noach vond genade in de ogen des Heren … Noach was onder zijn tijdgenoten een rechtvaardig en onberispelijk man; Noach wandelde met God” (vs. 8-9). Alle vlees op heel de aarde had gezondigd. Alleen Noach “wandelde met God”. Daarom werd de gehele aarde, behalve Noach en zijn gezin, door de zondvloed vernietigd.
Homoseksualiteit en andere zonden van Sodom en Gomorra verbreidden zich over het gehele gebied van deze beide steden. Algehele verwoesting trof dan ook dit gehele gebied. De zonde van de engelen was wereldwijd; en daarom was de verwoesting van de stoffelijke aarde ook wereldomvattend.
De hierboven aangehaalde verzen plaatsen de zondeval van de engelen vóór de antediluviaanse zonden die begonnen met Adam, dus vóór de schepping van de mens. Dit nu is een verrassende onthulling van één facet van de ontbrekende dimensie in kennis: engelen bewoonden deze aarde vóór de schepping van de mens.
En het bestuur van God werd op aarde uitgeoefend tot de opstand van de zondigende engelen plaatsvond.
Hoe lang deze engelen de aarde hebben bewoond vóór de schepping van de mens is ons niet geopenbaard. Mogelijk zijn het miljoenen of miljarden jaren geweest. Meer hierover later. Deze engelen vervielen echter tot zonde. Zonde is overtreding van Gods wet (1 Johannes 3:4). En Gods wet is de grondslag van Gods regering. We weten dus dat deze engelen—waarschijnlijk een derde van alle engelen (Openbaring 12:4)—zondigden door in opstand te komen tegen Gods bestuur. En zonde brengt straf met zich mee. De straf op de zonde van engelen is niet de dood, zoals dat voor de mens geldt. Engelen zijn immers onsterfelijke wezens, zij kunnen niet sterven. Aan deze geestelijke wezens was de heerschappij over de fysieke aarde toevertrouwd; de aarde was hun bezit en woonplaats.
De universele, wereldwijde zonde van de engelen liep uit op de verwoesting van het aangezicht der aarde.
God is de Schepper. God is ook Heerser over Zijn schepping, en wat Hij schept in Zijn almacht, dat bewaart Hij. God schept en Hij heeft een bedoeling met wat Hij schept: de schepping moet worden gebruikt, bewaard en onderhouden. En het gebruik van de aarde wordt geregeld door Gods bestuur. Toen de engelen zich verhieven tegen Gods bestuur, kwam er een einde aan het onderhoud van de aarde met al haar oorspronkelijke schoonheid en heerlijkheid, met als gevolg: de materiële verwoesting van het aangezicht de aarde.
God is Schepper, Bewaarder en Heerser.
Satan is de grote verwoester.
Wij lezen in Judas 6-7: “En dat Hij engelen, die aan hun oorsprong ontrouw werden en hun eigen woning verlieten, voor het oordeel van de grote dag met eeuwige banden onder donkerheid heeft bewaard gehouden; zoals Sodom en Gomorra en de steden in haar nabijheid, die op gelijke wijze als zij haar hoererij hebben botgevierd en ander vlees achternagelopen zijn, daar liggen als voorbeeld, onder een straf van eeuwig vuur.”
Laten wij nu teruggaan naar Genesis 1:1-2. Uit vers 1 blijkt, zoals gezegd, dat de schepping volmaakt was. God is de Schepper van leven, schoonheid en volmaaktheid. Satan heeft slechts duisternis, onvolmaaktheid en geweld op aarde gebracht. Vers 1 laat ons de schepping van een volmaakte en heerlijke aarde zien. Vers 2 onthult ons de toestand als gevolg van de zonde der engelen.
“De aarde nu was [werd] woest en ledig.” De woorden “woest en ledig” zijn de vertaling van het Hebreeuwse tohu en bohu. Dit kan ook vertaald worden met “chaotische verwarring”. Het Hebreeuws dat hier als “was” werd vertaald, wordt elders in Genesis vertaald met “werd”, b.v. in Genesis 19:26. Met andere woorden, de aarde die oorspronkelijk volmaakt en mooi was geschapen, was nu chaotisch, woest en ledig, een baaierd, geworden, zoals onze maan, met dit verschil dat het aardoppervlak met water was bedekt.
Daartoe door God geïnspireerd, onthulde David dat God het aangezicht van de aarde vernieuwde: “Zendt Gij uw Geest uit, zij worden geschapen, en Gij vernieuwt het gelaat van de aardbodem” (Psalm 104:30).
Nu nog een tweede verrassend feit voor de meeste lezers—nog een stukje van de ontbrekende dimensie in de kennis die in de Bijbel is geopenbaard, maar waarvan de godsdiensten, de wetenschap en onze geleerden totaal onkundig zijn.
Te beginnen bij vers 2 van Genesis 1 gaat het eerste hoofdstuk van de Bijbel niet over de oorspronkelijke schepping van de aarde, maar over een vernieuwing van het aangezicht van de aarde, nadat de aarde als gevolg van de zonde der engelen woest en ledig was geworden.
Wat vanaf vers 2 verder over het “scheppingsverhaal” wordt weergegeven, heeft volgens de Bijbel ongeveer 6000 jaar geleden plaatsgevonden. Maar dat kan miljoenen of biljoenen jaren na de eigenlijke schepping van de aarde die in vers 1 wordt beschreven, zijn geweest.
Later zal ik verder ingaan op de tijd die er verlopen kan zijn, voordat de engelen op aarde opstandig werden.
De aarde was woest en ledig geworden. God schiep haar niet woest en ledig, als een baaierd. God is niet de Schepper van wanorde (1 Corinthiërs 14:33). Ditzelfde Hebreeuwse woord tohu dat “woest” betekent, werd ook Jesaja ingegeven (Jesaja 45:18), waar het wordt vertaald met “ledig” of “een baaierd”. Gebruik makend van het Hebreeuwse woord zoals dat Jesaja werd ingegeven, staat er: “Want zo zegt de Here, die de hemelen geschapen heeft—Hij is God—die de aarde geformeerd en haar gemaakt heeft, Hij heeft haar gegrondvest; niet tot een baaierd heeft Hij haar geschapen, maar ter bewoning heeft Hij haar geformeerd.”
Laten we nu verder gaan met de rest van Genesis 1:2 (de aarde was chaotisch, woest en ledig geworden): “en duisternis lag op de vloed [de oceaan of vloeibare oppervlakte van de aarde], en de Geest Gods zweefde over de wateren. En God zeide: Er zij licht; en er was licht. En God zag, dat het licht goed was, en God maakte scheiding tussen het licht en de duisternis” (vs. 2-4).
Satan is de bewerker van duisternis. De opstand van de engelen was oorzaak van de duisternis. God is de Schepper van licht en waarheid. Licht verhoogt schoonheid en brengt tevens het kwaad aan het licht. Duisternis verbergt beide.
In de volgende verzen van dit eerste hoofdstuk van de Bijbel volgt nu een beschrijving van de vernieuwing van het aangezicht der aarde: de schepping van prachtige grasvlakten, van bomen, struiken, bloemen en andere vegetatie, daarna de schepping van de vissen en de vogels, al het dierlijke leven en tenslotte de mens.
Vervolgd op Preëxistentie vóór het stoffelijke heelal (Vierde deel)