Ben White/Unsplash
Overbrugging van de kloof tussen de stoffelijke mens en de uiteindelijk uit Geest bestaande kinderen Gods (Vierde deel)
En zoals het menselijke embryo en de foetus fysiek door de menselijke moeder worden gevoed, zo is Gods Kerk de geestelijke moeder van haar leden. Gods Kerk wordt “het hemelse Jeruzalem … dat is onze moeder” genoemd (Galaten 4:26).
Zie hoe deze dingen parallel lopen. God heeft geroepen en gekozen dienaren in Zijn Kerk aangesteld om de kudde te voeden, “om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon [d.w.z. tot het verkondigen van Christus’ evangelie van het Koninkrijk Gods in de gehele wereld], tot opbouw van het lichaam van Christus [de Kerk], totdat wij allen de eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods bereikt hebben, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus” (Efeziërs 4:12-13)
Het is de taak van de ware dienaren van Christus (en hoe weinig zijn er) om de verwekte, nog ongeboren heiligen te beschermen tegen valse leringen en valse predikers.
Wat is de menselijke voortplanting toch een geweldige afspiegeling van de wijze waarop God Zich voortplant!
Zoals u weet was het Gods bedoeling dat door de menselijke voortplanting een menselijke familie zou ontstaan, dat mensenkinderen aan het menselijke gezin zouden worden toegevoegd. De menselijke familie is het exacte model van de Godfamilie. God heeft het huwelijk en het familieleven aan geen enkele andere vorm van leven geschonken dan alleen aan de mens, wiens bestemming het is lid te worden van de Godfamilie.
Bedenk verder dat, zoals de fysieke menselijke foetus volgroeid moet zijn alvorens de geboorte kan plaatsvinden, ook de verwekte Christen geestelijk in genade en kennis van Christus moet groeien (2 Petrus 3:18); hij moet tijdens zijn leven overwinnen en geestelijk karakter ontwikkelen voordat hij in het Koninkrijk Gods geboren kan worden.
Dit wordt heel goed in beeld gebracht door de gelijkenissen van de ponden en de talenten. In de gelijkenis van de ponden (Lucas 19:11-27) is Jezus de man van hoge geboorte die naar een ver land (de hemel) trok om later terug te keren. Hij riep zijn tien dienaren bij zich en gaf elk van hen een pond. Toen hij weg was, ging een van hen met het geld handeldrijven en werd tien pond rijker. Hij werd daarvoor door zijn heer geprezen en kreeg het bestuur over tien steden in Gods Koninkrijk. Een tweede dienaar maakte slechts vijf pond winst; hij had het maar half zo goed gedaan, hoewel hij met een gelijk aandeel was begonnen. Hem werd het bestuur over vijf steden gegeven. Een derde dienaar maakte in het geheel geen winst, en zelfs dat ene pond werd hem toen ontnomen.
In de gelijkenis van de talenten (Mattheüs 25:14-30) kreeg de een vijf talenten, een ander twee en de derde één talent—een ieder naar zijn bekwaamheid (net als bij handicapgolf). Bij Christus’ wederkomst had de man die vijf talenten had ontvangen er vijf bijverdiend (een uitbeelding van geestelijke groei en overwinning in dit leven). Hij werd geprezen als een goede en trouwe dienstknecht en hij kreeg overeenkomstige verantwoordelijkheid in Gods Koninkrijk. Degene die er twee had bijverdiend, had precies evenveel gepresteerd in verhouding tot zijn bekwaamheid. Hij ontving een even grote beloning. Maar degene die het ene talent had ontvangen, had er niets mee gedaan. Met andere woorden, hij had in zijn Christelijk leven hier op aarde geen overwinningen geboekt, was niet geestelijk gegroeid en had geen karakter ontwikkeld. De ponden of talenten in deze twee gelijkenissen stellen de eerste hoeveelheid van Gods Heilige Geest voor die bij de bekering wordt gegeven. Maar als de geestelijk verwekte persoon voortdurend door de Heilige Geest wordt geleid, als hij datgene doet waarvoor Gods Geest zijn verstand opent, als hij groeit in geestelijke kennis en overwint, dan vermeerdert de mate van de Heilige Geest in hem. Jezus was vervuld met de Heilige Geest—en niet met mate (Johannes 3:34). De gelijkenissen laten zien dat de bekeerling die niet toeneemt in Geest en karakter, aan het kortste eind zal trekken. Hij is een van degenen die “Christus aannam” en zich daardoor als reeds “wedergeboren” beschouwde, maar niet vond dat hij iets moest overwinnen, dat hij moest groeien of geestelijk karakter ontwikkelen. Hij dacht dat hij “reeds gered” was. Hij zei dat hij niet geloofde in behoud door “werken”. Hij besefte niet dat hoewel behoud een geschenk is, wij beloond worden naar onze daden (Mattheüs 16:27). Door niets te doen, verspeelde hij niet alleen de beloning, maar ook het geschenk van eeuwig leven.
Christus’ antwoord aan zulke mensen bij Zijn wederkomst met het Koninkrijk van God luidt: “Gij slechte en luie slaaf … Neemt hem dan het talent af … En werpt de onnutte slaaf uit in de buitenste duisternis. Daar zal het geween zijn en het tandengeknars.” Hij zag Gods werkelijke bedoeling helemaal niet, nl. het voortplanten in ons van het heilige, rechtvaardige karakter dat we van God mogen ontvangen.
Velen zijn misleid tot geloof in een vals “behoud”. Tot besluit van de parallel nog dit: naarmate de fysieke foetus geleidelijk de fysieke gelaatstrekken, organen en kenmerken een voor een ontwikkelt, zo moet ook de verwekte Christen in dit leven de geestelijke eigenschappen een voor een ontwikkelen: liefde, geloof, geestelijke kennis, geduld, zachtmoedigheid, vriendelijkheid en zelfbeheersing. Hij moet een dader van het Woord van God worden. De foetus die niet groeit, zal sterven en nooit geboren worden.
De kloof overbruggen
Tenslotte: hoe is God van plan de kloof tussen de fysieke en de geestelijke mens te overbruggen—hoe zal Hij Zichzelf voortplanten uit fysieke mensen die uit het stof der aarde zijn voortgekomen?
Om te beginnen heeft Hij in de fysieke mens een “menselijke” geest gebracht. Het is echter niet deze menselijke geest die beslissingen neemt, die tot bekering komt of karakter ontwikkelt. Zoals ik reeds heb benadrukt, schenkt deze geest ons geen leven; hij kan niet zien, horen, voelen of denken. Deze geest stelt de fysieke mens door middel van zijn hersenen in staat tot deze dingen. Wel legt deze geest elke gedachte vast, elk stukje kennis dat door de vijf zintuigen wordt opgevangen, en het slaat op welk soort van karakter—hetzij goed of slecht—in het menselijk leven wordt opgebouwd.
De mens is letterlijk van leem gemaakt. God is als de meesterpottenbakker die een voorwerp uit klei vormt en boetseert. Maar als het leem te hard is, wil het niet de vorm aannemen die hij wil hebben. Is het te zacht en vochtig, dan wil het niet in de gewenste vorm blijven die de pottenbakker het heeft gegeven.
Zie Jesaja 64:8: “Maar nu, Here, Gij zijt onze Vader; wij zijn het leem, Gij zijt onze Formeerder en wij allen zijn het werk van uw hand.”
Toch heeft God ons ieder een eigen wil gegeven. Als iemand weigert God of Gods wegen te erkennen, weigert tot inkeer te komen en de goede weg te bewandelen, kan God niets met hem doen en geen goddelijke natuur in hem scheppen. De menselijke klei moet kneedbaar zijn, moet zich gewillig voegen. Als de mens weerbarstig is en tegenstreeft, is hij als klei die te droog en te hard is. De pottenbakker kan niets met hem beginnen. Hij wil niet meegeven en buigen. Als het hem echter zozeer aan wil, voornemen en vastbeslotenheid ontbreekt dat hij niet in vorm wil blijven, wanneer God hem al gedeeltelijk heeft gevormd zoals Hij wil, als hij te slap, te week en karakterloos is, zal hij nooit tot het einde volhouden. Hij zal ten onder gaan.
Wij zijn waarlijk het werk van Gods handen. Toch moeten wij naar vermogen zelf willen meewerken aan deze geestelijke ontwikkeling. Als wij uit luiheid bijbelstudie en gebed verwaarlozen, of als wij andere, materiële belangen voorop stellen en als wij zo’n groots behoud veronachtzamen, dan gaan wij verloren.
Maar als wij zo’n sterk karakter hebben ons over te geven en onszelf vrijwillig in Gods handen te plaatsen, zal Hij ons van Zijn Geest geven en daardoor Zijn rechtvaardigheid—Zijn karakter—schenken en Hij zal ons verstand openen voor Zijn geestelijke kennis. Wij moeten het willen. Wij moeten eraan werken. Wij moeten het boven alles stellen.
Het moet Gods gerechtigheid zijn, want al onze gerechtigheid is voor Hem als een bezoedeld kleed (vuile lompen zegt de KJV). Hij geeft ons beetje voor beetje Zijn kennis, Zijn gerechtigheid, Zijn karakter—als wij het tenminste vurig zoeken en verlangen. Maar wij hebben er zelf ook een belangrijk aandeel in, verder strekt echter alles tot Gods eer.
Naarmate wij door Gods Heilige Geest het goddelijke karakter deelachtig worden, reproduceert God Zichzelf steeds meer in ons.
Tenslotte zullen wij bij de opstanding als God zijn; dan zullen wij niet meer kunnen zondigen omdat wij dit zelf hebben verkozen. Wij hebben ons afgekeerd van zonde, ons er steeds tegen verweerd en haar overwonnen.
Gods plan zal volvoerd worden!
De geestelijke gietvorm
Ik heb u aangetoond dat de Schrift de mens beschrijft als het leem—wat hij letterlijk is—en God als onze pottenbakker. Wij zouden God ook onze beeldhouwer kunnen noemen, want, als wij ons gewonnen geven en het vurig verlangen, zijn wij in geestelijke karakterontwikkeling het werk van Zijn handen. Zoals Job zei: “Als een mens sterft, zou hij herleven? Dan zou Ik hoop hebben al de dagen van mijn zware dienst, totdat mijn aflossing zou komen [Ik zou al de dagen van mijn strijd hopen, totdat mijn verandering komen zou. (Job 14:14 SV)]. Gij zoudt roepen en ik zou U antwoorden [in de opstanding], naar het maaksel uwer handen zoudt Gij verlangen” (Job 14:14-15).
Wordt vervolgd...